20080310


Schipbreukelingen

Op het strand, met alleen het geluid van de golven en de wind, die hoog overwaaide als een niet-bestaand vliegtuig, gaf ik mij dan over aan een nieuw soort dromen—vormeloze, prettige dingen, indrukwekkende wonderen zonder beelden, zonder emoties, schoon als de hemel en het water en ruisend als kolken in de zee, die opbruisten van de bodem van een grote waarheid; in de verte een glinsterende blauwe vlakte die dichterbij groen werd met andere, vuile groentinten tussendoor, en na het stukslaan siste en in duizend mismaakte armen uitliep op bruinig zand met schoongeveegd schuim, alle brandingen in zich verenigend, elke terugkeer naar de oorspronkelijke vrijheid, alle goddelijke verlangens, alle herinneringen, zoals deze aan een eerdere staat, onbestemd en pijnloos of gelukkig, omdat hij goed of anders was, een belichaamd heimwee met een ziel van schuim, rust en dood, het alles of niets dat als een grote zee het eiland vol schipbreukelingen omringt dat het leven is.

(Fernando Pessoa, Boek der rusteloosheid)
____________________

20080307



Zoete stem der Noorsche zee

Ik haatte het ganse menselijke geslacht en den ragebol, waarop het rondkruipt en voortwoekert. De geest van het pessimisme steeg op uit de wateren der Noorsche zee, en zijn stem te vernemen was zoet. "Aanschouw om u heen en zie!" sprak hij. "Spits uwe ooren en hoor! Overal rondom u, zoo ver menschenoogen reiken, zoo scherp menschenooren luisteren niets dan: breken, branden, koken, loeien, huilen en te mortel slaan: niets dan afgrond en schuim. En temidden daarvan op onbehaaglijke wijze gehutseld te worden, dat noemt de mensch levensgenot!"

(H.W. van der Meij, Wandelingen in Noorwegen (1878))
____________________

20080306



Ik zal opgaan in de mist als iemand die vreemd is aan alles, een menselijk eiland, losgeraakt van de droom van de zee, een overtollig schip aan de oppervlakte van alles.

(Fernando Pessoa, Boek der rusteloosheid)
_____________________

20080223





Tentoonstelling: Wigerus Vitringa, dé Friese zeeschilder van de 17de eeuw

Waar? Fries Museum, Turfmarkt 11, Leeuwarden

Wanneer? 3 februari t/m 11 mei 2008

20080221


Zuidpoolexpeditie ontdekt nieuwe levensvormen

“Want vijftien centimeter van mijn rechterbeen vandaan bevond zich een groot gapend gat van een bek, en de binnenkant van die bek was zwart, de buitenlippen waren zwart, de hele nachtmerrie van een vis, als het een vis was, was slijmerig zwart. In de rand van de uitstekende onderkaak staken glimmende zwarte metselnagels, met de punt omhoog, allemaal verticaal, keurig op een rij, een mengeling van metselnagels van tweeënhalve centimeter, twee centimeter en een centimeter, wachtend. Daarboven, onder de teruggetrokken gebogen lijn van de bovenlip, die in het midden van de brede zwarte snuit was omgekruld tot een grauw, lag een bijbehorende verzameling metselnagels met de punt naar beneden te wachten. (...) En dit monsterlijke beest had overduidelijk maar één ding in zijn kop: het wilde éten. En het zag er volgens mij niet uit alsof het een kieskeurige eter was. Onderscheidingsvermogen, smaak, haute cuisine, nee, dat was niets voor hem. Volstrekt niet...”

(Redmond O’Hanlon, Storm)

____________________

20080220



Recept voor pelikaan in stookolie

Men neme de zeestraat van Kertsj, liggende tussen de Zwarte Zee en de Zee van Azov. Men sture tijdens de zware storm van 11 november 2007 een aantal wrakke tankers het zeegat uit, ondanks waarschuwingen van maritieme deskundigen. Men late aldus zeven schepen kelderen, waardoor 34.000 vogels (zwanen, meerkoeten, futen) benevens zeldzame Zwarte-Zeedolfijnen het loodje leggen. Men wachtte vervolgens op het voorjaar van 2008, waarin de pelikanen uit Afrika terugkeren. Men warme de temperatuur van het zeewater op door zonneschijn, waardoor de stookolie van de bodem loskomt. Klaar. Smakelijk eten.

(Met dank aan Michel Krielaars, Om de twintig meter een dode zwaan, NRC 20 februari 2008)
____________________




Squbad(r)iving

Het was in het allerholst van den nacht en twee grote volle maanvissen keken ons verwijtend aan.
‘Hoe hard d(r)iven wij nu?’ vroeg ik.
‘Zesennegentig,’ zei Adriaan en draaide achteloos het stuur drie keer rond.
‘Wáár d(r)iven)wij nu?’ vroeg ik.
‘Op 't IJ,’ zei Adriaan.
‘Amsterdam is een prachtig oud stadje,’ zei ik. ‘Het bezit een fraai nieuw muziektheater, met een monumentaal terras.’
‘Nee,’ zei ik, toen het lawaai had opgehouden, ‘het bezat een fraai muziektheater. Kijk nu toch eens wat je gedaan hebt! Je kunt toch niet met een auto dit monumentale terras op!’

(Vrij naar Leonard Huizinga, Adriaan & Olivier)

____________________

20080131



Surfing

And suddenly, out there where a big smoker lifts skyward, rising like a sea-god from out of the welter of spume and churning white, on the giddy, toppling, overhanging and downfalling, precarious crest appears the dark head of a man. Swiftly he rises through the rushing white. His black shoulders, his chest, his loins, his limbs--all is abruptly projected on one's vision. Where but the moment before was only the wide desolation and invincible roar, is now a man, erect, full-statured, not struggling frantically in that wild movement, not buried and crushed and buffeted by those mighty monsters, but standing above them all, calm and superb, poised on the giddy summit, his feet buried in the churning foam, the salt smoke rising to his knees, and all the rest of him in the free air and flashing sunlight, and he is flying through the air, flying forward, flying fast as the surge on which he stands. He is a Mercury--a brown Mercury. His heels are winged, and in them is the swiftness of the sea. In truth, from out of the sea he has leaped upon the back of the sea, and he is riding the sea that roars and bellows and cannot shake him from its back. But no frantic outreaching and balancing is his. He is impassive, motionless as a statue carved suddenly by some miracle out of the sea's depth from which he rose. And straight on toward shore he flies on his winged heels and the white crest of the breaker. There is a wild burst of foam, a long tumultuous rushing sound as the breaker falls futile and spent on the beach at your feet; and there, at your feet steps calmly ashore a Kanaka, burnt, golden and brown by the tropic sun. Several minutes ago he was a speck a quarter of a mile away. He has "bitted the bull-mouthed breaker" and ridden it in, and the pride in the feat shows in the carriage of his magnificent body as he glances for a moment carelessly at you who sit in the shade of the shore. He is a Kanaka--and more, he is a man, a member of the kingly species that has mastered matter and the brutes and lorded it over creation.

(Jack London, The cruise of the Snark)

___________________

arbeidsvitaminezee

Bill Evans - How Deep Is The Ocean ?
Found at skreemr.com
Otis Redding - (Sittin’ On) The Dock of the Bay
Found at skreemr.com
Damien Rice - Cold Water
Found at skreemr.com

Aguacinema